Met de afsluiting van de Lauwerszee werd het ritme van eb en vloed vervangen door een constant laag peil. De aanvankelijk kale, drooggevallen platen veranderden. Ze raakten begroeid en ontziltten tot wat het Lauwersmeer nu is: een grote variatie van grazig, ruig en bebost gebied op de voormalige zeebodem. Met de vegetatie veranderde ook de vogelpopulatie.
Jaren ’70: het pionierstijdperk
Waar voorheen slechts enkele honderden hectares kwelder lagen, kwam in de jaren ’70 ruim 6.000 hectare grond droog te liggen. De platen waren aanvankelijk kaal; als drooggevallen wad. Ze raakten licht begroeid met planten van zilte bodem, zoals zeekraal en kweldergras.
Pioniersoorten
Die korte pioniersvegetatie was een ultieme broedplek voor pionier broedvogels, zoals meeuwen, sterns en plevieren. Het aantal kokmeeuwen kon in sommige jaren al oplopen tot ruim 15.000 paar. Honderden paren kluten, visdieven, noordse sterns en bontbekplevieren kwamen in het Lauwersmeer tot broeden. En tientallen paren strandplevier en dwergmeeuw.
Vooral de kolonies dwergmeeuwen waren bijzonder, want deze soort broedt eigenlijk noord-oostelijk van Nederland. Tegenwoordig broedt de dwergmeeuw nog slechts sporadisch in Nederland.
Jaren ’80: grote gevarieerde rijkdom
De platen raakten steeds meer begroeid. Er ontstond een grote oppervlakte ontzilt natuurgrasland, afgewisseld met rietland en de eerste bosjes. De pionier soorten gingen in aantal achteruit, maar de aantallen weidevogels groeide enorm. Ruim duizend paren kievit, zo’n duizend broedende grutto’s, honderden paren tureluur en overal broedende kemphanen. De veldleeuweriken waren met 1.250 tot 3.000 paar.
Rietlanden en ruigtes
Op de hogere delen van de platen, waaronder de voormalige landaanwinningswerken, ontstonden de rietlanden en ruigtes. Dat werd een eldorado voor de bruine kiekendief, waarvan het aantal broedparen in sommige jaren opliep tot negentig. Ook de eerste grauwe kiekendieven vestigden zich en geregeld broedden er meer dan tien velduil paren.
Ook zangvogels ontdekten de nieuwe rietlanden. Het aantal broedende kleine karekieten werd geschat op zeker 2.000 paar. Het aantal zingende rietzangers liep op tot bijna 1.500. De eerste snorren en baardmannen vestigden zich met hooguit tien paartjes per soort.
Jaren ’90: periode van successie
De ontwikkeling van de vegetatie zette zich voort. Graslanden verruigden en rietland rukte op. Op de voet gevolgd door steeds meer struiken en natuurlijk bos. Rietzangers werden nog talrijker en het aantal broedende baardmannen bedroeg in sommige jaren zo’n 150 paar. Ook de blauwborst vestigde zich en de aantallen breidden zich sindsdien uit. Bruine kiekendieven waren nog met tientallen paren aanwezig en de grauwe kiekendief beleefde zijn hoogtijdagen met maximaal zeven broedparen.
Bos en vos
Met de toename van struiken kwamen er ook meer struweelvogels, waarvan de fitis mogelijk wel de succesvolste was. De natuurlijke bossen brachten ook bosvogels met zich mee, zoals havik en buizerd.
Al dat riet en al die struiken verdrongen het broedgebied van weidevogels, waarvan in de jaren negentig de aantallen kelderden. Daar kwam voor de bodembroeders nog een ander probleem bij, want de vos had zich definitief gevestigd op zo’n beetje iedere voormalige wadplaat in het Lauwersmeergebied. De grote aantallen kieviten, grutto’s, tureluurs en kemphanen liepen alras terug naar hooguit enkele tientallen paren.
Jaren 2000: status quo
In amper dertig jaar tijd onderging het Lauwersmeer een metamorfose; van kale wadplaten naar een wildernis van met name rietlanden, struwelen en bos. Om die ontwikkeling een halt toe te roepen, werden grote grazers ingezet. Zij moesten de verdere verbossing van het Lauwersmeer voorkomen. Tegenwoordig lopen er bijna 500 Schotse hooglanders en 250 konikpaarden in het gebied. Dat was een van de oorzaken* van het terugdringen van het waterriet, waardoor broedpopulaties van roerdomp, rietzanger en baardman onder druk kwamen te staan. Bruine kiekendieven broeden alleen nog op plekken die uit gerasterd zijn tegen vee. De grauwe kiekendief en ook het paapje verdwenen als broedvogel.
Struiken en moeras
Waar riet verdwijnt, komt open grasland, maar kieviten, grutto’s en tureluurs keren er niet terug. Wel groeit het aantal graspiepers er gestaag. Struwelen namen echter toe, waardoor de fitis super talrijk werd en ook de blauwborst profiteerde daarvan.
In de nieuw aangelegde moerassen, zoals Ezumakeeg en Kollumerwaard, vestigde de grauwe gans zich en dat werd een van de succesvolste soorten in het Lauwersmeer, met inmiddels ruim 600 paar. Ook de snor kan die nieuwe natte natuur met veel oud riet waarderen, waardoor er nu enkele tientallen paartjes broeden.
Ganzen en zeearend
Al die ganzen en ook de vele watervogels, die jaarrond in het Lauwersmeergebied te vinden zijn, maakten het gebied een prima plek voor de zeearend om zich te vestigen. In 2009 begonnen ze voorzichtig aan een nest, in 2010 gingen ze echt broeden; het tweede paar van Nederland.
Soorten komen, soorten gaan. Al met al ligt het aantal soorten broedvogels, dat sinds de afsluiting van de Lauwerszee in het Lauwersmeer broedt ruimschoots boven de honderd.
Dit is een verkorte versie van het artikel dat Romke Kleefstra & Peter de Boer van
Sovon Vogelonderzoek Nederland www.sovon.nl schreven voor de Nationaal Park Krant van mei dit jaar.
* Hoofdoorzaak van het verdwijnen van het waterriet is het vaste waterpeil. In de pioniersfase van het Lauwersmeergebied (’70 – ’85) is het waterriet aangegroeid. Daarna is de rietkraag zichzelf als het ware gaan vergiftigen door bladeren en ander organisch materiaal dat zich in de rietkraag ophoopt. De wortels van het riet verzuren hierdoor. Bij een fluctuerend waterpeil zou dit materiaal wegspoelen, waardoor het riet gezond blijft (red).